Zonnebloembanner

                                    Van de blog van een straatpastor: Elkaar verstaan                                     

Elkaar verstaanHoewel gesprekken een belangrijk deel van mijn werk uitmaken, loop ik vaker dan me lief is tegen allerlei soorten taalbarrières op tussen mij en de mensen die ik op straat en bijvoorbeeld bij de inloop tegenkom. Die kunnen zich voordoen doordat we letterlijk verschillende talen spreken. Veel van de Gentse straatbewoners komen van buiten België, met of zonder geldige verblijfspapieren. Of ze komen bijvoorbeeld uit West-Vlaanderen, waar men een geheel eigen versie van het Nederlands spreekt. Maar daarnaast is er ook soms een groot verschil tussen onze manieren van uitdrukken. Ik ben dan wel opgegroeid tussen fabrieksmensen in de Zaanstreek, net ten noorden van Amsterdam. Maar ik ben ook opgegroeid in een gezin waar leren, het maximale uit je talenten halen, een belangrijke plaats innam. Met als gevolg dat ik naar de universiteit ging, iets dat in het Zaanse fabrieksmilieu helemaal niet evident was. Dat heeft invloed gehad op mijn taalgebruik. Tja, en toen werd ik ook nog predikant en dat doet ook iets met je taal.

Maar sinds ik straatpastor ben, ga ik weer regelmatig om met mensen die qua taalgebruik veel meer lijken op die Zaanse fabrieksmensen dan op veel mensen uit kerk of universiteit. Een beetje ‘back to the roots’, dus. Maar al die jaren academische vorming en alles wat daarmee samenhangt schud je niet zomaar van je af. Plus dat ik een dak boven m’n hoofd heb en een goede baan, wat de mensen die ik op straat en bij de inloop spreek dan juist weer niet hebben. Misschien is het daarom maar goed dat pastoraat voor een groot deel uit luisteren bestaat en veel minder uit zelf spreken. En als ik dan zelf spreek – dan kan ik alleen maar hopen dat ik het goed verstaan heb en dat ik op mijn beurt verstaanbaar ben.

Daarom ben ik altijd heel blij met ontmoetingen waarin dat lukt. Of dat nu is met Willy, die uit Roemenië komt maar jarenlang in Engeland heeft gewerkt en heel vlot Engels spreekt – dat scheelt weer een taalbarrière – en die me aan het eind zegt dat hij ’t altijd fijn vindt om met mij in de inloop te treffen. Of met Claire, die bijna perfect Frans spreekt, hoewel het niet haar moedertaal is. Nu is mijn eigen Frans nog steeds verre van perfect, maar met Claire levert het om de een of andere reden nooit problemen op. Misschien wel omdat een gesprek met haar nooit alleen maar over alledaagse dingen gaat. Toen zij mij gisteren in een cafeetje in de buurt van de Korenmarkt op een tas thee trakteerde, omdat het buiten nat en koud was, zei ze op het eind voor de grap: “je moet gewoon iedere dag komen om te praten!”

Kijk, zulke ontmoetingen wegen dan weer op tegen dat moment net vóór ik Claire op de Korenmarkt trof, toen ik Peter bij het Prinsenhof tegenkwam en geen wijs kon uit zijn Westvlaams, zodat ik al vrij snel weer doorging. Of tegen het moeizame gesprek met Carlos later op de middag, dat in een soort mengseltje van Spaans en Frans ging en daardoor ook van korte duur was. Maar als ik Peter of Carlos weer tegenkom zal ik toch weer stilstaan om een babbeltje te slaan, hoe moeizaam het ook gaat. Want taal is belangrijk voor ons menselijk samenleven, maar gewoon elkaar als mens ontmoeten – al gaat de communicatie nog zó moeizaam – is ook essentieel. En wie weet, als ik maar vaak genoeg met Peter praat, ga ik dat Westvlaams ooit ook nog eens verstaan.